BoomGroeit in het begin middel- tot sterk. Gesteltakken opwaarts, later door vruchtlast hangend, voldoende vertakt ;goed bezet met korthouten vruchttwijgen. VruchtGroot tot zeer groot Vorm , lang-, stompkegelvormig, midden- tot kelkbuikig, bij de steel rond, naar de steel toe smaller, ietsje gedrongen ; vruchtzijden effen of steel rond, fijnnervig ; Steel 30-40 mm lang, 4-6 mm dik, olijfbruin, houtig of iets vlezig, aan het einde knotsvormig verdikt, VruchtvleesGeelachtig wit, dicht, fijne struktuur, middelvast, zeer zacht, smeltend, druipend van het sap, harmonisch nobel wijnzurig, zwak zoet, halfrijp raapachtig. StandplaatsBreed aanplantgebied op warme, beschutte standplaatsen tot in middelhoge streken, op voedzame, vochtige grond of op lichtere, HerkomstEngeland, 1841 door John Williams in Pitmaston bij Worcester
Terug |